De christelijke kerk is in verval geraakt. Haar blijde boodschap van hoop en verwachting voor deze aarde en de hele schepping klinkt nauwelijks meer. De relevantie van de kerk in Nederland is nihil. We zijn hooguit een randverschijnsel met een kleine rol in de marge. Het lijkt wel of de gemeente op zand is gebouwd in plaats van op de Rots en dat de christelijke kerk overweldigd is door de poorten van de duisternis. Waar zijn de Petrussen gebleven?
Jezus is in gesprek met zijn leerlingen. Hij vraagt hen wie de omstanders denken dat de Zoon des mensen is.
“Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of een der profeten.” (Matteüs 16:13,14)
We zijn als christenen geneigd om te denken dat Jezus met de Zoon des mensen zichzelf bedoelde. “Wie zeggen de mensen dat ik ben?”. En natuurlijk valt daar wat voor te zeggen. Maar we missen de diepere boodschap als we de Zoon des Mensen exclusief identificeren als Jezus van Nazareth. Om door te dringen tot de diepere boodschap is het van belang om te weten dat het begrip Zoon des mensen een vertaling is van het Aramese bar enasja (mensenzoon), dat ook vertaald kan worden met mens als zodanig of ieder mens. Jezus stelt hier dus ten diepste de vraag naar wie de mens van vlees en bloed als zodanig is. Wie zijn jij en ik als mens?
Zijn discipelen gingen ervan uit dat Jezus het over zichzelf had en beantwoorden zijn vraag. Namen als Elia, Jeremia en Johannes de Doper komen voorbij. Het is duidelijk dat de omstanders Jezus zien als een grote profeet. Daarna vraagt Jezus het direct op de man af aan zijn leerlingen:
“Maar gij, wie zegt gij, dat ik ben?” (Matteüs 16:15)
Jezus vereenzelvigt zich hier niet met wat mensen over hem denken, maar met de mens als zodanig. Wie is de mens van vlees en bloed, zoals die hier voor jullie staat? Petrus, als haantje de voorste, reageerde direct:
“Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! ” (Matteüs 16:16)
Petrus had er blijkbaar al over nagedacht en was voor zichzelf tot de conclusie gekomen dat Jezus wel de Christus moest zijn. Hij had op dat moment alleen nog niet door wat hij hiermee over zichzelf als mens als zodanig, als mens van vlees en bloed, zei.
“Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is.“ (Matteüs 16:17)
Wat opvalt is dat Petrus hier door Jezus met zijn oude naam wordt aangesproken. Ik kom daar zo nog even op terug. Bij Vader in de hemel zijn we geneigd om te denken aan God die ergens ver bij ons vandaan woont, hoog in de hemel. De begrippen ‘hemel’ en ‘aarde’ zijn in de Bijbel echter geen plaatsaanduidingen. De ‘aarde’ staat voor de zichtbare en tastbare wereld (vlees en bloed) en de ‘hemel’ voor de onzichtbare wereld, die net zo dichtbij, of misschien nog wel dichterbij is dan de ‘aarde’. Jezus zegt hier tegen Petrus dat zijn ‘kennis’ over Jezus niet gebaseerd is op de zichtbare en tastbare (natuurlijke) wereld, niet op het lichaam van vlees en bloed van Jezus, maar op de onzichtbare (geestelijke) wereld. Petrus was iets van de zalving van Gods Geest in Jezus gaan zien en zag hem daarom als de Christus. Voor Jezus vormt het begrip Vader een beeld van de Bron als oorsprong van alles wat is. Alles is uit God, door God en tot God. Al het natuurlijke (zichtbare en tastbare; vlees en bloed) is een manifestatie vanuit de geestelijke (onzichtbare) wereld. Christus, het Licht der wereld, is de eerstgeborene van de ganse schepping (Genesis 1:3) en alles vindt zijn bestaan in Hem. Paulus vat het kort en bondig samen als hij schrijft:
“want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, … ; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem.” (Kolossenzen 1:16,17)
Jezus van Nazareth was zich dit – als geen ander in zijn tijd – ten volle bewust. Uitspraken als “Ik en de Vader zijn één.” (Johannes 10:30) en “Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.” (Johannes 14:9) bevestigen dit. Jezus was zich als mens van vlees en bloed, zijn oorsprong, zijn Christus-identiteit, volledig bewust geworden. En dat had Petrus met zijn geestelijke ogen ‘gezien’. De omstanders die op het zichtbare en tastbare afgingen, kwamen niet verder dan een grote profeet. Zij vonden het dan ook godslasterlijk dat Jezus over God als zijn Vader sprak, want daarmee stelde hij zichzelf gelijk aan God (Johannes 5:18).
Petrus was gaan ‘zien’ wie Jezus als de Zoon de mensen (de mens als zodanig) vanuit het perspectief van de Vader is, Christus, de Zoon van de levende God. Veel christenen zullen denken dat Petrus door deze geloofsuitspraak tot levend geloof was gekomen en dat dit geloof hem behouden heeft. Maar het onderwijs van Jezus aan zijn discipelen stopt hier niet. Het geloof van Petrus moest nog een flinke stap maken en Jezus hielp hem daarbij.
En ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. (Matteüs 16:18)
We zagen net dat Petrus in eerste instantie aangesproken wordt met zijn oude naam, Simon Barjona (zoon van Jona). Zo keek Petrus op dat moment ook nog naar zichzelf. Hij was als mens van vlees en bloed een zoon van Jona, meer niet. Maar daar brengt Jezus radicaal verandering in! “Gij zijt Petrus (Kefas, Rots) en op deze petra (Rots) zal ik mijn gemeente bouwen.” Petrus is niet maar degene wat vlees en bloed over hem had geopenbaard (een zoon van Jona). Petrus is een Rots, net zo Zoon des mensen (mens als zodanig) als Jezus dat was. Petrus is net als Jezus een zoon van de levende God. En dat blijkt overduidelijk uit hetgeen Jezus daarna tegen Petrus zegt:
Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. (Matteüs 16:19)
Jezus had van de Vader alle macht in de hemel en op de aarde gekregen (Matteüs 28:18) en die macht ontvangt Petrus nu ook. Petrus is net zo gezalfd met Gods Geest als Jezus van Nazareth dat is; dat wil zeggen net zo Christus als Jezus dat is. De ‘mens als zodanig’, de mens zoals God ‘ieder mens’ bedoeld heeft, is de mens van vlees en bloed die door Gods Geest gezalfd is en daarom de Christus is.
Zolang we als christenen ons dit niet bewust zijn, zal de christelijke kerk, de gemeente, overweldigd worden door de poorten van het dodenrijk. Mensen zullen overlijden, waardoor de blijde boodschap van eeuwig leven, zoals Jezus het werkelijk bedoeld heeft, niet meer hoorbaar en zichtbaar zal zijn. De verkondiging is krachteloos geworden. We zijn niet meer in staat om op aarde de duisternis te ‘binden’ en het Licht te ‘ontbinden’, waardoor we mensen werkelijk vrij kunnen zetten van het juk waaronder velen gebukt gaan.
De geloofsuitspraak over Jezus “Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God” is niet genoeg om de dood buiten onze poorten te houden. Zolang we niet beseffen dat deze geloofsuitspraak over de ‘mens als zodanig’ gaat, wandelen we net als de mensen buiten onze (kerk)muren, in de duisternis.
Mens, wie je ook bent en waar je je ook bevindt, Jij Bent de Rots waar God zijn gemeente op wil bouwen! Zodra je je dat bewust wordt, zal Christus in je opstaan om het juk van mensen in nood te verbreken. Als we als christelijke kerk deze blijde boodschap weer gaan verkondigen, zullen de poorten van het dodenrijk voor goed gesloten worden.
God is momenteel bezig om de gelovigen te ‘oordelen’. Bij ‘oordelen’ gaat het niet om mensen buitensluiten, maar om ‘scheiding maken’. God is bezig om scheiding te maken tussen vlees en Geest, tussen datgene wat vlees en bloed ons openbaart en wat de Vader in de hemel ons openbaart, tussen Simon Barjona en Petrus de Rots, tussen wat jij van jezelf ziet en vindt en hoe God jou ziet.
“Want het is nu de tijd, dat het ‘oordeel’ begint bij het huis van God; als het bij ons begint, wat zal dan het einde zijn als wij ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?” (1 Petrus 4:17)
Willen we werkelijk gehoorzaam zijn aan het evangelie van God, dan zullen we datgene wat vlees en bloed ons openbaart voor gekruisigd moeten houden en onszelf en ieder ander gaan zien, zoals God ons ziet. Jij bent een Zoon / Dochter van de levende God, naar Gods evenbeeld en gelijkenis geschapen. Jij bent een fysieke manifestatie vanuit de Vader, de Bron en oorsprong van alles was is. Jij bent het Licht der wereld. Jij bent de Rots waar God de mensheid rond wil vergaderen. Jij bent net zo Christus, als Jezus van Nazareth dat is.
Tot slot. Jezus eindigt het gedeelte met een nadrukkelijk verbod.
Toen verbood Hij met nadruk zijn discipelen aan iemand te zeggen: Hij is de Christus.” (Matteüs 16:20)
Er komt een vraag bij mij op, over wie zegt Jezus dit? Over zichzelf of over Petrus? Ik houd het op het laatste. Jezus zelf liep er niet mee te koop dat hij de Christus was. Ook Petrus moest dat niet doen. Zodra we onszelf op een voetstuk plaatsen, gaat het mis. Dat moest Petrus later op een bijzonder pijnlijke manier nog leren. Wij zijn niet meer gezalfd met Gods Geest, dan ieder ander mens als zodanig. Ieder mens heeft de zalving van Gods Geest van nature ontvangen. Het waarachtige Licht, dat komende was in de wereld, verlicht ieder mens (Johannes 1:9). Christus is alles en in allen. Dat wij het ons bewust zijn geworden en de ander mogelijk nog niet, maakt voor God geen enkel verschil.
“Laat uw Licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.” (Matteüs 5:16)
Zou je door willen praten over de inhoud van dit artikel?
Schroom dan niet en neem contact met ons op.
Klik hier als je je wilt abonneren op onze Blog / Infomail.
Vond je dit artikel de moeite waard om te lezen, overweeg dan een kleine financiële bijdrage. Het rekeningnummer is NL94 ASNB 0932 1927 50 t.n.v. P. Overduin.